dinsdag 1 december 2009

Jongensjaren 2

(op de dichtpagina Lettertempel maakte een van de deelnemers een andere versie van het gedicht hieronder. De schaar ging erin. Ik plaats deze versie hier ook bij om het verschil te laten zien).

-----------------------------------

Muren laten op hun vlakke aandacht
weten wat hooghartig is
onverstoorbaar in de pit van zwijgen,
kazemattenkalmte.

Daar staat mijn brits.
Die wacht maar.
Het licht dat is verweerd
komt in het geestesoog weer helder terug.

we drongen in ons spel naar voren –
dagen ongenadig te beheersen,
uren om te slaan als pagina’s
gelezen pracht

(denkend aan R'dam, 1940)
(versie van Ries 27 nov 2009 LT)

Jongensjaren

Muren laten op hun vlakke aandacht
weten wat hooghartig is
maar ik verroer me evenmin
en zo is mijn verzet,
onverstoorbaar in de pit van zwijgen,
kazemattenkalmte.

Daar staat mijn brits.
Die wacht maar.

Het licht dat is verweerd
komt in het geestesoog weer helder terug.
De tijd breekt alle wonden open.
De tevredenheid verteert zo dringend;
ik verbaas me over spijt
die me verstoort en klemt.

Ik weet nog dat we dachten –
we drongen in ons spel naar voren –
dagen ongenadig te beheersen,
uren om te slaan als pagina’s
gelezen pracht
om snel te groeien.
We leerden ras van het bestaan.

De stad leek onverwoestbaar,
vol, gedurig en voor altijd;
huizen stonden weerbaar van
geduld geschouderd.
We wilden mannen worden
hier in deze straten.

donderdag 29 oktober 2009

Een beschouwing over mijn poeziebundel

In de zomer van 2002 schreef Annette van de Bosch op haar website de volgende beschouwing over mijn eerste gedichtenbundel "enig weerga voor hierna" (http://www.annettevandenbosch.nl/recensies/enig_weerga.htm )

In schrift voortbestaan is twijfelachtig

Enig weerga / voor hierna, gedichten van Willem van Lit


Enig weerga / voor hierna is een mooi uitgegeven bundel met een prachtig omslag.
Ik heb de bundel een keer of vijf gelezen en een aantal gedichten vaker, omdat ik die zo schitterend vond. Mijn indruk is dat het een weloverwogen gedichtenreeks betreft, waarbij duidelijk is dat elk gedicht mooi afgerond is, verzorgd in taalgebruik en stijl.
In veel gedichten komt het zoeken en zwerven naar boven. Een onbestemd verlangen en ook een lichte weemoed. De slinger van de tijd symboliseert een aantal keer het ouder worden.
Al in het voorwoord zegt Willem van Lit iets over de betekenis van de bundel voor hem. Het voortbestaan in schrift is twijfelachtig lijkt hij te willen zeggen, maar een poging is nooit verkeerd. De echo is wellicht te verwachten van de lezer.

Globaal genomen vind ik de bundel prettig leesbaar. Het is rustige poëzie die veel lezers zal aanspreken. Voor mij zijn de gedichten soms te bedeesd, er mag meer lef naar voren komen. Meer leven uitspatten in ergernis of in liefde. Ze zijn heel evenwichtig. Enerzijds is dat een kracht, anderzijds kan het doodslaan. De gedichten die er voor mij uitspringen, omdat ze het meest over de dichter lijken te zeggen licht ik er hier uit.

“Op zoek” bevat een goed aangrijpingspunt. Het geeft de schuchterheid weer van zijn poëzie. Hieronder de tweede strofe in zijn geheel voor een goed begrip.

Ook al kennen
wij elkaar al lange tijd,
ik heb ’t vermoeden
dat ze schrikt
als naakt
voor plotselinge tocht,
de woorden die ik
voor haar heb gemaakt.

Ik doel met name op de woorden ‘als naakt/voor plotselinge tocht,/de woorden’.

Het gedicht ‘Braakspoor van het bestaan’ wordt opgebouwd naar aanleiding van een citaat ‘Alsof ik er niet geweest ben’ van Chr.J. van Geel en gaat over het verlaten van een geliefde, de leegte die dat achter laat. Een bijzonder indringend en intrigerend gedicht dat eindigt met de regels:

Niemand die het ziet: ik heb een bles erbij,
een gouden strook die op mijn voorhoofd ligt;
het braakspoor na die nacht voortaan.

Het litteken dat blijft na elke liefde die belangrijk was. Het braakspoor, mooi neologisme.

Verrassend in deze bundel is de afwisseling. Er zijn intieme portretten bij zoals van zijn oma en het dialect dat zij sprak. Maar vooral ook het gedicht over het overlijden van zijn vader. Dat laatste heet ‘Onbeholpen’ en begint als volgt:

De uren van die nacht verliepen brokkelig.
Ze waren vol van sterven en van waken.

En eindigt met:

Ik dacht aan hoe het schuurde als hij
twee, drie tellen onbeholpen streelde.

Een heel andere sfeer heeft het gedicht ‘Indruk van een waterstraal’. Grappig door de alliteraties, binnenrijmen en het schrijfplezier dat er uit naar voren komt. Hoe plassen toch nog leuk wordt. Vooral dit deel is schitterend:

Wabbel, woelend, winkel, wankel
golft in geel astrale vale krabbel
op het zwarte blad, ‘ronkel rankel

rinkel gele waterval die blinkt

Maar het allermooiste gedicht vind ik ‘Knus’, omdat ik daar de beelden zo duidelijk voor me zie. Ik heb het idee dat dit samen met het gedicht ‘Onbeholpen’ het dichtst raakt aan de kern van de dichter. Ik citeer het gedicht hier helemaal.

Knus

Je staat hier op mijn speelveld, zie,
dat is mijn binnenkoer, de muren
hier, en daar het poortje waarlangs
je zo naar binnen komt. Aan deze

kant het straatje; het is bemost,
niet vaak begaan. Daar groeit wat
pluizig gras. Het gravel hark ik
telkens aan. Dat moet ook wel.

Het is mijn ijsbeerplek. Hier loop
ik de gezichten in, de lijven van
mijn dromen, die ik niet lezen mag
de dag erna. Mijn hemel is een

rechthoek. Ik vang hier grijs azuur,
egaal, maar schots en scheef, ge-
karteld langs de randen. Een horizon
die heb ik niet; dat hoeft ook niet.

Ik zit al fors genoeg aan vergezichten
vast. In deze muur een raam, wel
hoog, genaamd de maan, waarvan
het licht gekaderd is. Ook dat

voldoet. Het andere raam dat heeft,
zoals je ziet een luik. Vanaf het trapje
gluur je zo naar binnen naar mijn
rommelbed. Hier dwaalt de onlust

met een blaker rond. De andere muur
is blind, maar warm. Er zit
een kleine deur, maar zonder knop.
Ik moet me wel eens gaan forceren.

Sterke enjambementen, mooie afsluiter. Een helder, duidelijk beeld van een dichter die al fors genoeg aan vergezichten vastzit. In de volgende bundel nog dichterbij hoop ik.

Kortom, een goede bundel. De aanschaf waard, zoals u uit bovenstaande citaten kunt opmaken. Verkrijgbaar bij de dichter via zijn emailadres.

Dichtbundel Enig weerga / voor hierna
Geschreven door Willem van Lit
Uitg. juni 2002 in eigen beheer
ISBN 90-9015922-3
Omslagontwerp : Jet Crielaard

woensdag 28 oktober 2009

tot de bui voorbij trekt

Het wordt avond. Zomerregen
schuifelt waar we schuilen
in een brakke waas voorbij.

Pegels klinken, slagwerk
van de struiken op de stenen.
Kegels blinken op de bladeren
schudden van de weerzin geuren
uit de bloemen, loodzwaar licht jasmijn.

Spatten koppen op het marmer,
kletteren onder straatlantaarns
uit de lange schaduw
grijs onthaal dat duizelt uit de schemer.

Vlijmscherp valt de hagel,
korrelijs dat stuitend glimt en
dreigt, dat danst
op de plavuizen waar de bliksems
open breken in de glans van
blank verweer. Deze bui trekt over.

Oh, ja zeker:

tot de melodieën windstil zijn geborgen
wachten we, niet overtuigd want
in het lijf knelt al te nijg de
drang naar zoenen, dra en
onbedaarlijk gulzig zijn we om ons boven goten
waar het water woelt en dribbelt, uit te laten.

In het westen scheuren wolken
groene lekken licht uit ondergaande zon.

donderdag 22 oktober 2009

woensdag 21 oktober 2009

ver weg van de komedie

Ik heb zo mijn manier
van zeggen – ja, ja – als de anderen
vragen of het nog te doen is.

Ik maak het voor de centen,
haal mijn schouders op,
ik snuif en denk,
routine is mijn aambeeld

hamer ik de hoeken in de tijd,
gestadig al mijn eindjes uit elkaar en
in verwachting glad, geluidloos
stomweg standaard.

Passaat

Tja passaat, probeer de palmen
in je streken maar het eeuwig ritselen
te ontfutselen. Ik slaap in jouw
verdwaalde sussen koest en romig uit.

dinsdag 12 mei 2009

Portretten

We zijn in een museum in Brugge. Ik wilde dat dit tot me doordrong en dat ik de man die hier door Hans Memling is afgebeeld, kon leren kennen. Hij zou me waarschijnlijk met verachting opzij gezet hebben. Uit zijn ogen komt de gloeiende zelfverzekerde minzaamheid; het is een blik die hoort bij iemand die gewend is de omgeving te negeren en toch te heersen. Hij speelt eerzucht als verwaand gezag, dat hij indertijd waarschijnlijk in twee of drie woorden liet gelden. Hiermee baande hij zich een weg langs verdriet, woede, achterdocht, kruiperigheid en vleierij. Deze blik was bedoeld als een plicht voor eeuwen die na hem komen en vanwaar ik nu naar hem kijk. Hij wilde hebben dat de wereld hem op deze manier ziet: praalzuchtig zelfingenomen maar streng en somber voor de rest van de wereld. Ik kijk aandachtig naar de gladde huid van zijn vlezige wangen en zijn ietwat te grote neus, de stuurse uitdrukking van zijn kin. Ik vraag me af of ik in staat zou kunnen zijn zijn knorrigheid af te bluffen: alles waar hij voor stond, is nu al tijdenlang vervlogen. Hem te weerstaan moet dan niet zo moeilijk zijn, bedenk ik. Ik weet echter zeker dat we elkaar niet zouden kunnen begrijpen.

Rogier van der Weyden, Memling, Van Eyck en al hun portretten. Zij leefden in de middeleeuwen, zoals wij dat zeggen; ze noemen hen de Vlaamse Primitieven en de beelden die zij maakten, zijn reeds overtuigd trefzeker geschilderd. Men noemt het ook de vroege Renaissance van het noorden. Zo kreeg de werkelijkheid voor het eerst een echt gezicht, persoonlijkheid en dat was niet meer middeleeuws.

Ik heb een lijst gemaakt met namen van mensen waarvan ik een portret zou willen schrijven. Ik vraag me af wat ze vertegenwoordigen. Ik kan daar alleen maar achter komen als ik het portret daadwerkelijk ga schrijven. Toch heb ik er moeite mee. Het is niet eenvoudig, denk ik. Elke persoon is uniek en stuk voor stuk verbeelden ze toch een leefstijl, die we gemeen hebben met elkaar; zij zijn evenzeer dragers van de beschaving waar we samen op de een of andere manier aan hechten. Zo worden de portretten miniaturen van de dagelijkse omgang in een context waar uitwisseling plaatsvindt van verhalen, geneugten, spullen, klappen, complimenten, blikken, temperamenten, eten, afspraken, plannen, teleurstelling, arrogantie, genegenheid, lijf, muziek en beweging. Elkeen is een individu met vermogen tot interpretatie; sommigen zijn hardleers (waarbij men hoofdschuddend halt houdt), anderen meegaand (die ons lachend de hand zouden schudden), maar stuk voor stuk op zichzelf, uniek en eenmalig. Toch is er een verband en dat heet dan karakter.

Jan Romein schrijft in zijn “erflaters van onze beschaving”(13e druk, pagina 594) het volgende: “Het is altijd belachelijk, om de duizend-en-één factoren die – aangeboren en aangewend – vormen wat wij karakter noemen, er één uit te lichten en daarvan te zeggen: zie, dat is nu wat het leven maakte tot wat het geworden is”. Na deze gedachte aarzel ik weer. Er zijn woorden genoeg te vinden om die duizend-en-één factoren te beschrijven maar dan is er geen een portret nog leesbaar. Sommige biografieën zijn meerdere honderden pagina’s dik en telkens vinden anderen dan de schrijver toch weer nieuwe factoren die de vorm anders maken.

Peter van Straten heeft met zijn tekeningen honderden portretten gemaakt van onbekenden. In de meeste tekeningen komt het ongemakkelijke deel van het moderne leven naar voren: het is lachwekkend, maar dikwijls pijnlijk; het zijn plaatjes om te lezen. Ik denk ook dat hij juist daarom wordt gezien als tekenaar én schrijver.

“Eigen schuld. Dan moet je maar geen ruzie met oma maken”. Dat zegt een moeder een beetje schouderophalend tegen haar dochter die met een blauw oog sip en verslagen in een zetel zit. Het zijn drie portretten in één van Van Straten, zelfs zonder dat oma te zien is op die tekening. Het laat allemaal maar één kant zien van het verband van karakters, als een karikatuur maar treffend (in “Pittige tantes”).

De wereld is vol van portretten. Loop elke willekeurige stad of dorp binnen en je vindt afbeeldingen en standbeelden. Gisteren waren we in Delft. Daar staat een modern gestileerd standbeeld van het melkmeisje van Vermeer bij een van de toegangswegen tot de oude kern van de stad. Het karakter van dit meisje, de verbeelding ervan door Vermeer eeuwen geleden gemaakt: zo wil Delft dat men de stad ziet en ook beleeft. Het gaat om dit profiel van die tijd op deze plek. Hierdoor hoopt men dat de stad persoonlijkheid aanneemt, een ziel die kracht krijgt van presentatie. Vroeger ging het bij dit soort verbeeldingen meestens om de herdenking van heldendom, triomf en de lof der heerszucht; heden ten dage ziet men steeds meer verwijzingen naar de geschiedenis van het karakter van ontroering. Simpel geacht.

In Nederland heeft iemand heel specifieke kenmerken bedacht voor pasfoto’s voor officieel gebruik; de foto’s moeten heel precies voldoen aan afmeting, positionering van het hoofd, het haar, de ogen, de neus, de mond, de kin, de rimpels, de kleur, de wimpers, de brauwen, enz…. Lachen mag niet meer, terwijl dat voor velen van ons toch min of meer een normale uitdrukking van presentatie is geworden. Welke beleidsidioot heeft dit bedacht? Men (wie dan ook) wil zoveel mogelijk binaire hoofden, te lezen door – zeg – digitale irispiskijkers of iets dergelijks. Pasfoto’s mogen geen portretten meer zijn; het moeten tronies worden, karakterloze elektronies. Dat gaat natuurlijk niet lukken, maar daar gaat het niet om. Hier telt de halvegare intentie van de koddigheiddrang van veiligheidsdigitaallectuurredacteuren, zij die iets machinaal willen gelezen hebben. Bij mijn volgende paspoort ga ik er jankend op, inclusief de fonkels van tranen door de groeven in mijn haveloosheid van uitdrukking. Zielloosheidsdrang.

Portretten zijn ontmoetingen, waarbij we de wereld achter de afbeelding als uniek karakter willen leren kennen omdat die ander begaafd is of vervelend en misschien wel hartelijk, mysterieus, ordinair, beloftevol of mythisch. Ook al is de werkelijkheid van weleer reeds eeuwenlang verzonken en verpulverd in en door miljoenen varianten van leefwijzen die elkaar hebben vervangen en afgewisseld, dan nog blijft het merkwaardig boeiend… zoals ik daar sta in dat Brugs museum in stiekeme fantasie verzonken voor een portret van Memling, Van der Weyden of Van Eyck.

De lezer begrijpt het al wel: ik probeer mezelf moed in te schrijven voor mijn opzet.

(30 april 2007)

vrijdag 6 maart 2009

De Caribische eilanden: het alternatief. Het onderscheid tussen een voortdurend uitgesteld leven en zelfverwerkelijking


Free Musketeers, mijn uitgever heeft het volgende bericht uitgebracht: Met trots melden wij u dat begin maart de eerste exemplaren van De Caribische eilanden: het alternatief, geschreven door Willem van Lit, van de drukpersen rollen.

"Wanneer zul je leven, als je nu niet leeft?" schreef de Antilliaanse publicist Tip Marugg. Dit is het dilemma van een voortdurend uitgesteld leven, een toestand waarin de Nederlands-Caribische eilanden eeuwenlang verkeren. De noodzaak tot het maken van een keuze wordt elke dag dringender. Dit boek is een voorstel tot zelfverwerkelijking. De eilanden zijn in de toekomst een ontmoetingsplaats voor het gehele gebied en het Zuid-Amerikaanse continent. Zij vormen een strategisch gelegen voorhuis tussen de continenten in de Atlantische hemisfeer.

Wij kunnen u het circa 180 pagina's tellende De Caribische eilanden: het alternatief aanbieden voor de prijs van € 17,95 (exclusief verzendkosten).
Wilt u het boek bestellen? Dat kan. Binnen onze webwinkel is er een speciale pagina voor. Daar wijst alles zich vanzelf. Zodra wij uw betaling ontvangen hebben, voegen we uw bestelling toe aan onze lijst en sturen we u uw exemplaar toe.

Ga naar: www.freemusketeers.nl of bestel via de auteur bij dit blog. U kunt ook in de boekwinkel terecht.



De Caribische eilanden: het alternatief, Willem van Lit
ISBN 978-90-484-0572-5
vaste prijs € 17,95
verzendkosten per exemplaar € 3,20 (NL) € 5,44 (EU)

vrijdag 20 februari 2009

het spookschip

Met een schaduw bleker dan
het vuile licht breekt zij
het water, ploft haar botte
steven diep en bokkend in
de toppen van de grauwe
woestenij. Ze verheft haar
romp en toont schaamteloos
de pokken aan de myriaden

schimmen die over 't spat-
schuim zwermen, steeds op
zoek naar schaduw die er op
de zee niet is. In de lucht zijn
vlokken van gemarmerd lood;
de wind vernevelt aan de
top de golven en maakt van
druppels spijkers ijs.

Hij jaagt ze over 't dek en
door het want. Het schip,
verzwaard door ijs gaat
topzwaar in een immer
trager slingerzwaai. Het
vuur in het kombuis is jaren
her gedoofd; geschutspoorten
op het hoofddek staan geopend

en zij staren met de holle
trompen van kanons de
leegte in. Waar zijn de maats?
Van ra's en stagen klapperen
flarden zeil; ze voert geen
vlag, geen licht op 't hek of
in de top. Nog steeds wordt
elk half uur het glas gedraaid

en klinkt de bel door het
geraas. Ze kleppert luid en
helder alle wachten rond:
voormiddagwacht, acht glazen
op het hoge uur; de achtermiddag
steeds dezelfde koers, op platvoet
en de eerste wacht en immer
staat de kapitein geschoeid

aan 't schip, op de hondenwacht
nog steeds op post, de dagwacht
door, niet afgelost. Hij houdt
geblokt in wrok zijn oog, zijn
bleke blik gericht op de roer-
gangers rug, die aan het rad
geketend vanaf 't kompas de
koers behoudt, de oude koers,

die nooit, in eeuwen niet op kust
of ree is uitgezet. Soms duikt
zij op in zwarte mist uit zee,
die tijd ontkent. Men ziet haar
stille doem, de vinger angst
die wijst. Men hoort alleen haar
bel, die luidt: een bodem voor
uw anker vindt u nu niet meer.

woensdag 21 januari 2009

De reis

We leefden terloops en te snel; ‘t verleden was keurig gevormd,
in schoven gerold en verbonden als bijzaak terzijde gesteld.
We werden eenvoudig te dulden, ‘t vergane verschot op het veld,
in achteloos rondgaan verloren we aandacht in fijn arabesk;
vertelden ons vluchtig verhalen als franje, als waarloze rest.

We komen van ver met het trotse gemoed en ontspannen;
de jaren voorheen zijn bewerkt als de perken in parken
behoedzaam geordend, omzoomd en voorzichtig te wieden.
Wat is er verloren; in twijfel, waar zoeken we naar?
De weerga van geest is beduimeld, bedompt en ontkracht.

Van het werk dat we deden, werd niets meer bewaard of gered.
We bewogen ons voort met een kreupel gemak; dat is nu
verdwenen, gewist uit het landschap, patronen zo stil,
uit mistige luimen gewrocht: de schaduwen draaien
hun rondte, de dagelijkse gang uit het zicht van de zon.

De voortgang die ligt in de vlakte gestrekt als de sfinx die bewaakt.
Hij blijft het geduld voor de toekomst ook roerloos bewaren.
Kom, kijk hem maar aan; hij beduidt ons de plek waar te zoeken.
Voel er de wind in het eeuwige peinzen de ochtend verwarmen:
hoe stel je de woorden hun ziel, de regen die sporen vergiet?

We liepen zo lang en te ver en we reisden langs wouden
en striemende zeeën met golven en geuren in wachten vervloeid.
Herinnering dreef ons steeds voort en we roken herkenbaar vanille
zo zwaar en zo traag, citroen op de vleugen nog scherp,
lavendel te bitter en schimmels in ’t muffe, ach, zoet.

De wolken bedrijven ons rusteloos streven, omhulsel van dwalen
van zenit tot landschap, rivieren daaronder op spiegels van linten
in ’t jachtige water dat krimpt en dat wast in het gloeiende oog van
de zon die de korsten doet barsten in bedding van kiezel en klei.
Het land is gespannen in lijnen, de marges in fijn arabesk.

De vogels verspreiden in wanorde tekens in ‘t blauw;
we zien hen verwaaien met krijsen in al onze vragen ten vlucht.
Ze schrijven te snel voor begrip met zwarte penselen onleesbaar
karakters, want zo is de drang om te zwerven, de verten te kennen,
nog verder te vliegen en weg naar het ijle waar onrust ontsnapt.

We zijn in de tred van de dagen nalatig, verspillen gedachten
om netheid, ‘t in daden geperste vermogen voor morgen, voor straks.
We spietsen de uren in schema’s, het heden dat rauw is en nijpt,
de plannen geklonken in ‘t harnas van vlijt; we beleggen de beelden
en schuiven terzijde op ‘t ritme van wil, in willoze nijd.

(4 september 2008)